Klassieke talen

Wie bedenkt dat tot ver in 19e eeuw Latijn de ‘universiteitstaal’ bij uitstek was in Europa, zal begrijpen dat tal van wetenschappelijke termen in studies als rechten, medicijnen en natuurwetenschappen rechtstreeks zijn ontleend aan het Latijn (of aan het Grieks). Het kunnen doorzien van deze termen biedt studenten tijdens hun universitaire studie grote voordelen. Bovendien zullen leerlingen de vele uit het Grieks en Latijn afkomstige woorden in de moderne talen beter begrijpen en daardoor sneller leren.

Daarnaast biedt de analytische benadering – steeds puzzelen! – van de klassieke talen met hun naamvallensysteem en vaak ingewikkelde zinsbouw voordelen bij het leren van bijvoorbeeld een taal als het Duits en, breder, bij het hanteren van de moedertaal. De grote literaire betekenis van de klassieke auteurs die wij lezen, is alleen al hieruit af te leiden dat de invloed van deze meesterwerken in de latere Europese literatuur op tal van plaatsen is aan te wijzen; men denke ook aan hedendaagse opvoeringen van klassieke toneelstukken. Ook hieraan wordt veel aandacht besteed.

Trouwens, de Grieks-Romeinse cultuurwereld is al vanaf de eerste klas het kader waarbinnen teksten worden gelezen. Beeldende kunst, architectuur, drama, filosofie en politiek worden in hun huidige vorm gemakkelijker te begrijpen met kennis van de bronnen waaruit ze zijn voortgekomen. De kennis van de klassieke oudheid staat niet als los pakket naast de andere vakken, maar wordt verweven in de andere vakken. In de Tweede Fase wordt het vak Klassieke Culturele Vorming gegeven. Daarbij wordt een aantal aspecten van de (cultuur)geschiedenis van de oudheid behandeld (verhalen, drama, bouwkunst, beeldende kunst).